De 'butlermoord' uit 1983 blijft maar een doorn in de zij van de Nederlandse rechtspraak, maar tot nog toe doet probeert het gerecht die doorn maar te negeren. Even snel de feiten: Dirk van Leeuwerden, de dan 38 jarige homofiele verpleger, trouwt in 1983 met de 72 jarige alcoholistische weduwe Dorothea Brouwers-van Wylick. Hij heeft haar steeds verzorgd en het is de bedoeling dat hij dat ook na het huwelijk blijft doen.
Na haar dood zal hij dan de 1,8 miljoen gulden van haar erven voor een beter successie recht dan wanneer zij hem gewoon iets na zou laten. In dat geval zou tevens de bulk van het geld naar haar familie gaan en Dorothea wilde het liever aan Dirk geven. Dan in november 1983 - 5 weken na het huwelijk- komt Dorothea te overlijden.
De verdenking valt als snel op van Leeuwerden. Het OM beweert dat hij haar soep met rum en gin heeft toegediend en dat zij daaraan in combinatie met de medicijnen die zij gebruikte, is overleden. Dirk wordt tot 12 jaar veroordeeld voor moord op zijn vrouw.
In totaal worden er 6 zogenaamde herzieningsverzoeken ingediend. De eerste vijf worden afgewezen, maar dan lijkt er medio 2006 hoop te gloren voor van Leeuwerden: Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) doet op verzoek van advocaat G.G.J. Knoops opnieuw onderzoek op een stukje hartspier van mevrouw van Wylick dat bewaard blijkt. In het verleden hebben van Leeuwerden en zijn verdediging al vaak naar dat stukje geinformeerd maar bleek het zoek. Nu wordt het echter opnieuw onderzocht met nieuwe technieken die destijds niet voor handen waren. De conclusie van dr. R. Visser van het NFI is duidelijk: het weefsel toont recent weefselversterf wat kan duiden op een hartritmestoornis. Voor Knoops is dit reden te bepleitren dat de veroordeling nog eens kritisch onder de loupe genomen moet worden.
Andere deskundigen maken ook gehakt van het feit dat van Leeuwerden werd verweten tijdig medische hulp ingeroepen te hebben toen mevr. van Wylick klaagde over haar gezondheidstoestand. De symptomen waarover zij klaagde maakte doktershulp niet direct noodzakelijk. Van Leeuwerden had als leek geen dreigende acute hartstilstand aan kunnen zien komen en een ambulance zou toch te laat zijn gekomen zo vertelde de internist van de gestorven vrouw, dr Stevens.
Uiteindelijk doet de Hoge Raad dan uitspraak op 19 december 2006. Kort gezegd komt het er op neer dat zij geen Novum (nieuw feit) ziet en dus het herzieningsverzoek - nu voor de 6e maal- afwijst. Over het nieuwe NFI onderzoek zegt de hoge raad het volgende:
Wel is het zo dat dit nieuw bekend geworden gegeven voor het hof aanleiding zou hebben kunnen zijn om meer gewicht toe te kennen aan de toestand van het hart bij de beoordeling van de uiteindelijke doodsoorzaak van het slachtoffer dan destijds door het hof is gedaan. Maar het oordeel van het hof dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan de aanvrager kan worden toegerekend, wordt daardoor niet aangetast. Het nieuwe gegeven kan dus niet als novum gelden.
Met andere woorden, er is wel een nieuw feit, maar de Hoge Raad is van mening dat dit de uitspraak van schuld destijds niet veranderd zou hebben als dit feit toen bekend zou zijn geweest.
Dat is een uitermate rare vaststelling van de Hoge Raad omdat zij daarmee een uitspraak doet over wat de rechter destijds gedacht zou hebben als hij destijds geweten zou hebben dat mevrouw mogelijk aan een hartritmestoornis was overleden.
In de zomer van 2008 stellen prof. A.E. Becker, prof. C.J. van Boxtel, dr. H.M. Laane, prof. mr. G.J. Knoops en mr. P. Acda in de Volkskrant (17.6.08): “De butlerzaak leert dat het medisch oordeelsvermogen en het juridisch oordeelsvermogen ver weg van elkaar liggen”.
0 comments:
Een reactie posten